Gieren van het lachen door de ‘Witzelsucht’ van Daniël Schmitz, kampioen buutrednen

Hij krijgt iedere zaal plat. Of het nou in de Achterhoek, Limburg of Twente is: zijn publiek ligt in een mum van tijd in een deuk om Willem Pieterse, vakkenvuller bij Albert Heijn. Het onnozele typetje van buutredner Daniël Schmitz uit ’s-Heerenberg legt de lachspieren lam. Hij is regerend kampioen buutrednen van de Achterhoek en Twente.

Dus jij bent de leukste man van het oosten?
“Absoluut niet. Zoiets zeg je niet van jezelf. Als je het op mijn werk of bij mijn voetbalteam vraagt dan denk ik wel dat ik als lolbroek weggezet word. Ik heb ooit ontdekt dat de ziekte ‘Witzelsucht’ (grapverslaving, EM.) bestaat. Dat wil zeggen dat je bij alles wat er gebeurt iets grappigs denkt of vindt. En ook vaak de noodzaak voelt om dat daadwerkelijk te zeggen. Altijd een humoristisch gevat antwoord, niet kwetsend. Ik heb die Witzelsucht wel. Maar ik weet wel wanneer ik even mijn mond moet houden.”

Hoe krijg je dat voor elkaar? Kampioen buutrednen in de Achterhoek én Twente?
“Dat komt door het typetje Willem Pieterse, een voor iedereen herkenbare figuur uit de supermarkt. Met laagdrempelige humor en onder een dik vergrootglas gelegd. Neem dat vooral letterlijk: ik heb een jampotglas-bril op waardoor mijn mimiek al heel sprekend is. Ik neem de mensen aan de hand mee in het leven van iemand die in de supermarkt werkt. Willem en de grappen die ik heb, dat werkt.”

Heb je je dialect aangepast?
“Nee. De buut is in het Barghs plat en dat is Achterhoeks met een behoorlijk Duitse saus. Dat blijkt nergens een probleem. Ook niet toen ik voor Twente werd gevraagd. Een Drent, Achterhoeker en Tukker spreken iets dat Nedersaksisch heet. Verstaan ze allemaal. Ook in Limburg verstonden ze het. Met sommige woorden houd je rekening: jungske en mèèdje heb ik veranderd in jongen en deern. Nog steeds Achterhoeks, maar iets aangepast.”

Hoe maak je een goede buut?
“Ik ben er zeker een jaar mee bezig. Verzamel alles waarvan ik denk dat het grappig is. Mijn telefoon, mijn pc op het werk, het is één groot kladblok met grappen en vondsten die ik in een kantine of voetbalkleedkamer oppak. Dan bedenk ik welk typetje ik er aan wil hangen.

Al het materiaal gaat door een filter: wat past erbij? Dan wordt het schrappen en schrijven en ontstaan de tussengrappen die de zaak aan elkaar breien. Dat zijn vaak de leukste. Om het goed te kunnen brengen heb je zelfspot nodig. Neem jezelf niet te serieus, durf je kwetsbaar op te stellen en voor lul te staan. Je moet uit je comfortzone stappen en een karikatuur neer durven zetten. Als ik in de ton sta, ben ik ook echt de figuur die ik wil zijn.”
“En, een goede tekst is nog geen buut. Dus ik oefen me helemaal suf. Hardop, met hoge en lage intonaties bij de grappen. Ik neem mijn buut op en onderweg van huis naar mijn werk beluister ik hem in de auto. Zo leer ik mijn eigen buut uit mijn hoofd.”

Het mooiste voor de buutredner?
“Die lachsalvo. Je staat in de ton om de mensen aan het lachen te maken. Dat is super dankbaar om te mogen doen. Als mensen echt aan het dijenkletsen zijn en de tranen over hun wangen lopen. Als je merkt dat een grap van een zesje al aanslaat en weet: straks komt die grap van een acht of negen. En dat de zaal dan in elkaar stort van het gebulder. Dat geeft een enorme kick.

Soms weet je ook: het maakt geen drol meer uit wat ik zeg, alles wat eruit komt is leuk. Dat gebeurt echt niet elk jaar in iedere zaal. Maar je hebt momenten dat je denkt: als ik nu een boer of scheet zou laten dan lachen ze ook. Timing is belangrijk. Je moet niet eerder weer gaan praten totdat de laatste giechel in de zaal gestopt is. Want zelfs die giechel kan er nog voor zorgen dat mensen weer opnieuw beginnen te lachen. Zo’n olievlekje. Die lach moet je belonen. Dat leer je, dat voel ja aan.”

Het carnavalsseizoen begint, je staat vanavond en morgen weer voor je thuispubliek te spelen. Zenuwachtig?
“Jazeker. Want het is de geboorte van mijn nieuwe buut, live bij mijn Olde Waskupen. Daar wil je voldoen aan het verwachtingspatroon. Je net geboren kindje laat je voor het eerst zien. Wat zeggen jouw mensen ervan: is het een wolk van een dochter of een gedrocht. Ik ben gespannen, kokhals als ik naar de zaal loop. Het hoort erbij, ik weet niet beter.”

[tekst: De Gelderlander/Erik Meuleman | foto: Jan Ruland van den Brink]